Wzd; machtiging onder opschortende voorwaarde


HR 16 december 2022 ECLI:NL:HR:2022:1871

Bepaling dat een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf onder de Wet zorg en dwang (Wzd) ingaat vanaf het moment dat een betrokkene wordt opgenomen in een Wzd-instelling is in strijd met art. 39 lid 7 Wzd.

Op grond van art. 39 lid 7 Wzd kan een rechterlijke machtiging tot opname in een Wzd-accommodatie niet meer ten uitvoer worden gelegd wanneer meer dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen.

In deze zaak was tijdens de mondelinge behandeling over de aanvraag om een machtiging besproken dat betrokkene op dat moment (28 april 2022) in voorlopige hechtenis verbleef en dat nog niet vaststond dat die hechtenis op 19 mei 2022 zou worden geschorst. De advocaat van betrokkene had verzocht de machtiging te laten aansluiten op schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank had vervolgens een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie verleend en bepaald dat de machtiging ingaat vanaf het moment dat betrokkene wordt opgenomen in een Wzd-instelling.

De Hoge Raad wijst op zijn uitspraken onder de Wet Bopz over het verlenen van een machtiging onder de opschortende voorwaarde dat de detentie van een betrokkene wordt geschorst of beëindigd. Die rechtspraak heeft volgens de Hoge Raad haar betekenis behouden. Het verlenen van een machtiging onder de opschortende voorwaarde dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst of beëindigd is op zichzelf  toelaatbaar. Maar uit art. 39 lid 7 Wzd volgt dat een dergelijke machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd wanneer meer dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen. De Hoge Raad wijst er op dat het ter vermijding van misverstand aanbeveling verdient deze beperking in de beschikking tot uitdrukking te brengen.

In het licht van het procesverloop en de motivering van de beslissing, waaronder de overweging dat de verwachting is dat het toestandsbeeld van betrokkene niet op korte termijn zal veranderen, begrijpt de Hoge Raad de beslissing aldus dat de rechtbank het verzoek van de advocaat van betrokkene heeft gehonoreerd en heeft bepaald dat de machtiging ingaat vanaf het moment dat betrokkene wordt opgenomen in een Wzd-instelling, ook als dat moment is gelegen nadat vier weken na de dagtekening van de machtiging zijn verlopen. Dat is in strijd met art. 39 lid 7 Wzd.

Volgt vernietiging, maar uitsluitend voor zover in de beschikking is bepaald dat de machtiging ingaat vanaf het moment dat betrokkene wordt opgenomen in een Wzd-instelling.



https://cassatieblog.nl/wvggz-wet-bopz/wzd-machtiging-onder-opschortende-voorwaarde/