HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:409
De Hoge Raad spreekt zich voor de tweede maal uit over tegenstrijdig belang bij twee aandelentransacties die in 2005 hebben plaatsgevonden. Het hof had kenbaar moeten motiveren waarom de (wel) vaststaande feiten, met inbegrip van de adviezen van de deskundigen, onvoldoende zijn om aan te nemen dat sprake was van een tegenstrijdig belang. Het hof is ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door zich uit te spreken over verwijten die na het eerdere cassatieberoep niet meer ter beoordeling voorlagen.
Achtergrond van de zaak
Na het overlijden van de enig bestuurder en enig aandeelhouder van M.E. Beheer B.V. in mei 2005 neemt een nieuwe bestuurder zijn plaats in. Daarmee zou uitvoering worden gegeven aan een afspraak die zou zijn gemaakt tijdens een in december 2002 gehouden aandeelhoudersvergadering. De erven van de overleden bestuurder (tevens de certificaathouders) betwisten echter de echtheid van de notulen van deze vergadering. Op 9 augustus 2005 sluit de nieuwe bestuurder twee – ingrijpende – overeenkomsten, waarbij (onder meer) enkele dochtermaatschappijen zijn verkocht aan een zakenrelatie van de overleden bestuurder. De nieuwe bestuurder blijft zijn werkzaamheden daarna voortzetten, maar dan voor deze zakenrelatie.
In deze procedure vorderen M.E. Beheer en haar dochtermaatschappij Embo Vastgoed B.V. onder meer, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat zij niet gebonden zijn aan de overeenkomsten van 9 augustus 2005, dat deze overeenkomsten worden vernietigd of nietig worden verklaard, dat voor recht wordt verklaard dat voornoemde vennootschappen rechthebbenden zijn op de aandelen in enkele Belgische naamloze vennootschappen, alsmede dat de nieuwe bestuurder en de zakenrelatie onrechtmatig hebben gehandeld en tot schadevergoeding moeten worden veroordeeld.
Aan deze vorderingen hebben M.E. Beheer c.s. ten grondslag gelegd dat (a) de nieuwe bestuurder wegens tegenstrijdig belang (art. 2:256 (oud) BW) onbevoegd was de overeenkomsten van 9 augustus 2005 aan te gaan, althans dat hij zich met deze transacties schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur in de zin van art. 2:9 BW, en (b) de zakenrelatie onrechtmatig heeft gehandeld door zich, gebruikmakend van het vacuüm dat was ontstaan na het overlijden van de oude bestuurder, de aandelen te laten overdragen tegen een irreële prijs en zich daarbij ten koste van M.E. Beheer c.s. te verrijken. In reconventie hebben de nieuwe bestuurder en de zakenrelatie onder meer opheffing van de gelegde beslagen gevorderd.
Eerdere oordelen in deze zaak
In 2011 – dit weblog bestond nog geen jaar – vernietigde de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Arnhem, zowel ten aanzien van het oordeel van het hof dat sprake was van een tegenstrijdig belang, als voor wat betreft de consequenties van het niet informeren van de aandeelhoudersvergadering over het bestaan van een tegenstrijdig belang voor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de nieuwe bestuurder. De Hoge Raad verwees het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing (zie HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0119, CB 2011-69).
Na verwijzing oordeelde het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de nieuwe bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt door voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten van 9 augustus 2005 onvoldoende onderzoek te doen en onvoldoende overleg te plegen met onder anderen de erven/certificaathouders. Ook oordeelde het hof dat de zakenrelatie onrechtmatig jegens M.E. Beheer heeft gehandeld door de transacties van 9 augustus 2005 uit te voeren. Volgens het hof bestond tussen de zakenrelatie en de erven/certificaathouders een vertrouwensband en moest de zakenrelatie in verhoogde mate rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de familie. In het principale cassatieberoep komen de nieuwe bestuurder en de zakenrelatie tegen onder meer deze oordelen op.
Het verwijzingshof heeft ten aanzien van (de echtheid van) de notulen van de in december 2002 gehouden aandeelhoudersvergadering geoordeeld dat M.E. Beheer c.s. hadden moeten bewijzen dat de nieuwe bestuurder niet tot directeur van M.E. Beheer was benoemd en dat M.E. Beheer c.s. in dit kader geen specifiek bewijsaanbod hebben gedaan. Ook heeft het hof geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat sprake was van een tegenstrijdig belang bij de nieuwe bestuurder bij de overeenkomsten van 9 augustus 2005. In het incidentele cassatieberoep komen M.E. Beheer c.s. op tegen deze en enkele andere oordelen van het hof.
De oordelen van de Hoge Raad
In het principale beroep oordeelt de Hoge Raad dat het hof na cassatie en verwijzing niet had mogen oordelen dat de zakenrelatie onrechtmatig jegens M.E. Beheer c.s. heeft gehandeld op de grond dat de zakenrelatie onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de familie en door onvoldoende onderzoek te doen en overleg te voeren. Na cassatie en verwijzing lag enkel nog ter beoordeling voor de vraag of de nieuwe bestuurder inbreuk maakte op het recht van M.E. Beheer c.s. op de aandelen in een van de hiervóór bedoelde Belgische naamloze vennootschappen (r.o. 3.2).
In het incidentele beroep spreekt de Hoge Raad zich – afgezien van een overweging over een kennelijke vergissing (r.o. 4.1) – uit over de kwestie van tegenstrijdig belang. Volgens de Hoge Raad blijkt uit het oordeel van het hof dat de door de nieuwe bestuurder aangevoerde omstandigheid dat de verkoop van de aandelen in verband met de liquiditeitsproblemen van M.E. Beheer B.V. de enige optie was en de vereiste liquiditeiten opleverde, niet voldoende is komen vast te staan (r.o. 4.6). Aangezien deze omstandigheid niet voldoende is komen vast te staan, had het hof volgens de Hoge Raad kenbaar moeten motiveren waarom de (wel) vaststaande feiten, met inbegrip van de adviezen van de deskundigen, onvoldoende zijn om aan te nemen dat sprake was van een tegenstrijdig belang bij de nieuwe bestuurder (r.o. 4.7).
De Hoge Raad merkt nog op dat de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang ertoe kan leiden dat de bestuurder die de vennootschap heeft vertegenwoordigd zonder aan de mede op hem rustende plicht te voldoen om de algemene vergadering zo tijdig te informeren over de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang, zijn taak onbehoorlijk vervult. Ook kan het zich voordoen dat in de omstandigheden van het gegeven geval degene die met de vennootschap handelde zich in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou gedragen door de vennootschap aan de met deze gesloten overeenkomst te houden, indien hij bekend was met het tegenstrijdig belang (r.o. 4.10). Na verwijzing kan aan de orde komen of zich in deze zaak zodanige omstandigheden hebben voorgedaan. Die beoordeling valt volgens de Hoge Raad (wel) binnen de grenzen van de rechtsstrijd (r.o. 4.11).
Volgt, zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep, vernietiging en verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing. Ook de conclusie van A-G Hartlief strekte in het principale en incidentele cassatieberoep tot vernietiging en tot verwijzing.