Cassatieblog HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1874 (Onteigening Hedwigepolder)
i) De bijzondere aard en achtergrond van de onteigening van de Hedwigepolder rechtvaardigen niet dat wordt afgeweken van de uitgangspunten die aan het stelsel van schadeloosstelling van de Onteigeningswet ten grondslag liggen.
ii) Het voordeel dat de onteigende geniet in de vorm van rente over de vergoeding van onwinbare bodembestanddelen geldt als een inkomensvoordeel dat mag worden verrekend met de inkomensschade die de onteigende lijdt.
iii) Als het onteigende (gedeeltelijk) kwalificeert als duurzame belegging, mag (voor dat deel) uitsluitend toepassing te worden gegeven aan de regels van wederbelegging. Schadebegroting op basis van reconstructie is dan (voor dat deel van het onteigende) niet aan de orde.
Achtergrond en procesverloop
In deze zaak draait het om de vaststelling van de schadeloosstelling voor de onteigening van de Hertogin Hedwigepolder op de grens met Vlaanderen. Ter uitvoering van een verdrag tussen Nederland en het Vlaams Gewest wordt de complete polder onteigend en grotendeels omgevormd tot natuur- en watergebied. De gehele Hedwigepolder (ruim 300 hectare) was in handen van één eigenaar.
In juni 2016 heeft de rechtbank de vervroegde onteigening van de Hedwigepolder uitgesproken. In zijn cassatieberoep tegen dit tussenvonnis heeft de eigenaar de onteigening bestreden met een beroep op zelfrealisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen (zie CB-2018-6) waarmee de onteigening definitief was geworden. De rechtbank heeft vervolgens de omvang van de schadeloosstelling voor onteigening vastgesteld. In deze tweede cassatieprocedure komen de eigenaar (principaal cassatieberoep) en de Staat (incidenteel cassatieberoep) op tegen verschillende aspecten van die schadevaststelling.
Algemeen beroep op redelijkheid
De eigenaar klaagt allereerst over het door de rechtbank toegepaste kader. Volgens de eigenaar heeft deze onteigeningsprocedure een bijzondere aard en hadden daarom de regels van het onteigeningsrecht op basis van de redelijkheid moeten worden aangevuld, vernieuwd of buiten toepassing moeten worden gelaten.
De klacht wordt verworpen. De Hoge Raad stelt voorop dat uitgangspunt van de Onteigeningswet is dat een onteigende een volledige vergoeding krijgt voor alle schade die hij als eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn zaak. Deze vergoeding omvat de werkelijke waarde van het onteigende en soms bijkomende schade. Bij het bepalen van die werkelijke waarde geldt als maatstaf de prijs die tot stand komt bij een veronderstelde koop in het vrije commerciële verkeer tussen de onteigende en onteigenaar als redelijk handelend koper en verkoper. Daarbij kan eveneens rekening worden gehouden met op het ogenblik van de onteigende bestaande, voldoende reële, verwachtingen over een wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De Onteigeningswet bevat ten slotte verschillende op de redelijkheid berustende regels die waarborgen dat de werkelijke waarde van het onteigende wordt vergoed aan de onteigende, zoals de eliminatieregel van art. 40c Ow en de egalisatieregel van art. 40d Ow.
De onteigening van de Hedwigepolder heeft vanwege de grootschalige infrastructurele werken die op het onteigende worden aangelegd, de daarmee gemoeide belangen van openbare veiligheid en de internationale verplichtingen van de Staat een bijzondere aard en achtergrond. Deze bijzondere aard en achtergrond rechtvaardigen echter volgens de Hoge Raad niet dat wordt afgeweken van de uitgangspunten die aan het stelsel van schadeloosstelling van de Onteigeningswet ten grondslag liggen. De maatstaf die wordt gehanteerd bij het bepalen van de schadeloosstelling voor onteigening biedt volgens de Hoge Raad voldoende ruimte om rekening te houden met de bijzondere aard en achtergrond van deze onteigening. Een beroep op de redelijkheid kan er niet toe leiden dat de werkelijke waarde van het onteigende op een hoger bedrag dan de hiervoor bedoelde prijs wordt vastgesteld, aldus de Hoge Raad.
Verband met de haven van Antwerpen
De eigenaar klaagt eveneens dat de rechtbank ten onrechte niet tot uitgangspunt heeft genomen dat de Hedwigepolder één geheel is met de haven van Antwerpen en het daarom redelijk is een hogere schadeloosstelling vast te stellen. Ook zou de rechtbank zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat niet aan een beoordeling van de complexwaarde kan worden toegekomen als het werk en het plan voor het werk geëlimineerd dienen te worden.
De klachten kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, aldus de Hoge Raad. De rechtbank heeft namelijk geoordeeld dat het onteigende niet als geheel is te beschouwen met de haven van Antwerpen en daarmee hoe dan ook niet is voldaan aan de maatstaf van art. 40d lid 2 Ow. De haven van Antwerpen heeft wel baat bij de ontpoldering van de Hedwigepolder, maar dat maakt volgens de rechtbank nog niet dat de Hedwigepolder als geheel is te beschouwen met de haven van Antwerpen. Evenmin is gebleken dat er een (min of meer concreet) uitbreidingsplan van de haven is waarin de Hedwigepolder een rol speelt. De landsgrens zou daarvoor ook een obstakel vormen, aldus de rechtbank. Dit oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Voordeelsverrekening
Het incidentele cassatieberoep klaagt de Staat onder meer dat de rechtbank ten onrechte de rente die de eigenaar ontvangt uit hoofde van de vergoeding voor onwinbare bodembestanddelen (een inkomensvoordeel) niet heeft aangemerkt als een inkomensvoordeel dat voor verrekening in aanmerking komt.
De Hoge Raad overweegt dat in het onteigeningsrecht inkomensvoordelen in beginsel kunnen worden verrekend met inkomensnadelen. Het voordeel dat de onteigende geniet in de vorm van rente van het vrijkomende kapitaal kan de inkomensschade beperken die een onteigende lijdt als gevolg van de onteigening. Dat is niet anders als dat inkomensvoordeel bestaat in rente over de vergoeding van onwinbare bodembestanddelen, aldus de Hoge Raad. De klacht slaagt dus.
Reconstructie of wederbelegging
Ten slotte klaagt het incidentele cassatieberoep over de door de rechtbank gehanteerde berekeningsmethode voor de vergoeding die de eigenaar ontvangt voor de aanschaf van nieuwe grond.
Onder omstandigheden kan een onteigende aanspraak maken op vergoeding van kosten voor het aanschaffen van een object ter vervanging van het onteigende. Daarbij maakt het uit of het onteigende bedrijfsmatig werd geëxploiteerd, dan wel werd aangehouden als duurzame belegging. In het eerste geval (reconstructie) worden namelijk andere en meer schadeposten vergoed dan in het tweede geval (wederbelegging). De rechtbank had in navolging van de deskundigen vastgesteld dat de Hedwigepolder deels bedrijfsmatig werd geëxploiteerd en deels werd aangehouden als duurzame belegging. Zij heeft daarom de schade begroot op basis van een middenweg – een ‘hybride vorm’ –tussen reconstructie en wederbelegging.
Dat is onjuist, aldus de Hoge Raad. De rechtbank had voor de begroting en vaststelling van de schadeloosstelling van het deel dat werd aangehouden als duurzame belegging, enkel toepassing moeten geven aan de regels die gelden voor wederbelegging. Er is dan geen plaats voor (ook) een berekening van de schade op basis van reconstructie, dan wel op basis van een middenweg tussen reconstructie en wederbelegging. De klacht slaagt.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst het geding naar het hof Den Bosch te verdere behandeling en beslissing. Dat is conform de conclusie van A-G Valk.
De Staat is in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en in feitelijke instanties door Jelmer Procee en Myrthe Nielen.