Het spanningsveld tussen IT en recht is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de afgelopen maand op een rij.
Gebrekkig besturingssysteem in printer
In de eerste zaak staat IndAut, een softwareontwikkelaar op het gebied van industriële toepassingen tegenover Dupatech, een leverancier van industriële printers. IndAut levert software voor de printers van Dupatech. Zo ook bij het Hongaarse Paccor, één van de klanten van Dupatech, waar op een gegeven moment storingen aan de printer ontstaan. Op verzoek van Dupatech stelt IndAut voor de aansturing van de printer onder te brengen in een nieuw programma. IndAut somt de uit te voeren werkzaamheden op, maakt een kostenraming en stuurt op 13 april 2020 een factuur. Dupatech betaalt deze factuur niet, waarna partijen een betalingsregeling afspreken: een bedrag van 40.000 euro wordt in twee gelijke termijnen betaald, de overige 15.000 wordt opgeteld bij een nog uit te voeren opdracht. Voorwaarde voor deze regeling is dat wanneer Dupatech IndAut niet voor 14 augustus 2021 inschakelt voor een nieuwe opdracht, de resterende 15.000 alsnog betaald moet worden. Dupatech betaalt de termijnen, schakelt IndAut vervolgens niet in voor 14 augustus 2021 en betaalt het laatste gedeelte niet. De problemen aan de printer zijn ondertussen nog niet opgelost, van 20 tot en met 27 januari 2022 is IndAut bij Paccor om de problemen te verhelpen. Ook van deze werkzaamheden stuurt IndAut een factuur, die door Dupatech onbetaald blijft. De partijen twisten in de rechtbank over de betaling van de openstaande facturen. IndAut vordert betaling, terwijl Dupatech stelt dat IndAut niet volgens de overeenkomst heeft gefactureerd. Bovendien zou IndAut niet aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst hebben voldaan, omdat er volgens Dupatech geen werkende printer is opgeleverd.
De rechtbank buigt zich allereerst over de vraag of Dupatech de betalingsregeling na dient te komen. Dupatech stelt dat in de oorspronkelijke overeenkomst een richtprijs voor de werkzaamheden is overeengekomen. IndAut heeft volgens Dupatech deze richtprijs structureel en zonder overleg overschreden. De gefactureerde werkzaamheden maakten bovendien geen deel uit van het initiële aanbod, waardoor IndAut geen recht zou hebben op betaling van de factuur van 13 april 2020. De rechtbank stelt dat partijen de factuur van 13 april 2020 hebben vervangen door de betalingsregeling en dat daarmee de richtprijs niet langer relevant is. Dupatech moet zodoende de betalingsregeling nakomen.
Vervolgens kijkt de rechtbank naar de laatste deelbetaling van die regeling. Dupatech heeft deze betaling nog niet gedaan en stelt dat dat ook niet hoeft, omdat IndAut geen werkende printer heeft opgeleverd. Uit de regeling blijkt volgens de rechtbank echter niet dat IndAut een werkende printer dient op te leveren. Ook de laatste deelbetaling dient Dupatech dus daadwerkelijk te voldoen.
De factuur voor de werkzaamheden van 20 tot en met 27 januari bleef eveneens onbetaald. Uit de overeenkomst blijkt volgens de rechtbank dat partijen niet zijn overeengekomen dat IndAut het volledige besturingssysteem in de printer vervangt. IndAut heeft zich namelijk verbonden tot het aanpassen van het bestaande besturingssysteem en de implementatie daarvan. In die zin heeft IndAut volgens de rechtbank de overeenkomst beantwoord. Dupatech stelt vervolgens nog dat er een resultaatsverbintenis ten aanzien van de prestaties van de printer is overeenkomen, maar dit blijkt volgens de rechtbank nergens uit. De rechtbank stelt vast dat IndAut slechts vervolgwerkzaamheden zou plegen en deze werkzaamheden na afloop per uur zou factureren. Dupatech is volgens de rechtbank dus in verzuim ten aanzien van de factuur. Dupatech probeert de betaling op te schorten door te stellen dat er problemen in de software zijn die IndAut op moet lossen, maar ook dit betoog volgt de rechtbank niet.
Verplichting tot nakomen samenwerkingsovereenkomst
In de tweede zaak procederen Nice als softwareleverancier voor ziekenhuizen en revalidatiecentra en Nexus, een softwareleverancier voor ziekenhuisen en GGZ-instellingen, bij de voorzieningenrechter. Nice en Nexus hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan zij een gezamenlijk softwarepakket exploiteren en implementeren bij revalidatiecentra. Op 11 oktober 2023 heeft Nexus geprobeerd deze samenwerking te beëindigen, na onenigheid bij een bepaald project (hierna: ‘het Project’). Nice is het hier niet mee eens en vordert nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en de mogelijkheid om de software voor het Project te implementeren.
Uit het bewijs blijkt ter zitting dat de samenwerkingsovereenkomst nog steeds bestaat. Daarnaast blijkt uit de overeenkomst dat er tussen Nice en Nexus sprake is van een inspanningsverplichting tot samenwerking. Bovendien is evident dat er voor ieder project dat uit de samenwerking voortkomt een nadere overeenkomst gesloten dient te worden tussen Nice en Nexus. Partijen zijn dus nog gebonden aan de overeenkomst en de bijbehorende inspanningsverplichting. Voor het Project schendt Nexus de overeenkomst, aangezien zij daar de software van een Duitse zustermaatschappij hebben geïmplementeerd in plaats van de software van Nice.
De implementatie van die Duitse software voor het Project vond plaats op last van de moedermaatschappij van Nexus en de betreffende zustermaatschappij. De moedermaatschappij wil dat Nexus voor ieder project de software van de zustermaatschappij gaat implementeren. Hierdoor is er volgens Nexus geen plaats meer voor de software van Nice. De samenwerkingsovereenkomst met Nice vormt een dilemma: Nice is al bij de onderhandelingen voor twee andere projecten betrokken geweest en wil Nexus bij deze projecten aan haar inspanningsverplichting houden. Nexus heeft ter zitting erkent dat de Nexus – Nice oplossing een goed werkend systeem is en dat de samenwerking tussen Nexus en Nice altijd prettig is geweest. Dat Nexus gebonden is aan besluiten van de moedermaatschappij, betekent volgens de voorzieningenrechter echter niet dat Nexus zich niet meer aan haar inspanningsverplichting richting Nice hoeft te houden. De voorzieningenrechter concludeert zodoende dat de samenwerkingsovereenkomst tussen Nice en Nexus moet worden nagekomen.
De voorzieningenrechter wijst het tweede deel van de vordering, waarin Nice de mogelijkheid vordert om de software voor het Project te implementeren, af. Daarvoor wijst hij op het feit dat er geen nadere overeenkomst voor het Project tussen de partijen bestaat. Er is wel uitvoerig onderhandeld en in juni 2023 lijkt het erop dat er op essentiële onderdelen, zoals de duur en de waarde van de overeenkomst, overeenstemming is bereikt. Ter zitting is gebleken dat er op 27 juni 2023 naar aanleiding van een aangepaste offerte van Nexus toch weer discussie over de overeenkomst en die essentiële delen ontstond. De offerte bevatte ook onderdelen van andere projecten, waardoor lastig te beoordelen is of er voor essentiële onderdelen voor het Project overeenstemming is bereikt. Daarbij komt wel dat Nice gedurende de onderhandelingsperiode al voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd heeft. De voorzieningenrechter acht het dus aannemelijk dat in een bodemprocedure geconcludeerd wordt dat er overeenstemming bereikt is, maar wijst de vordering toch af. Die afwijzing beargumenteert de rechter door te stellen dat een toewijzing vergaande gevolgen zou hebben voor het revalidatiecentrum dat het Proejct afneemt. De software van de Duitse zustermaatschappij is daar al geïmplementeerd, toewijzing van de vordering zou betekenen dat deze software moet worden verwijderd en dat de software van Nice moet worden geïmplementeerd. De voorzieningenrechter ziet hierin een onevenredige belasting voor het revalidatiecentrum, dat geen partij is bij de overeenkomst en geen blaam treft. Dit is voor de voorzieningenrechter reden om de implementatie van de Duitse software in het Project niet terug te draaien.
Boetes voor lidstaten wegens te laat omzetten Richtlijn
Het Europees Hof van Justitie heeft boetes opgelegd aan Polen , Ierland, Letland, Portugal en Slovenië voor het niet tijdig implementeren van Richtlijn 2018/1972 (het “Europees wetboek voor elektronische communicatie”). Deze richtlijn, uiterlijk te implementeren op 21 december 2020, stelt Europese minimumeisen aan netwerkverbindingen, elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten en eindapparatuur. Daarnaast bevordert de Richtlijn de samenwerking van de lidstaten voor de coördinatie en het gebruik van het Europese radiospectrum. Juist bij dit soort samenwerkingsregulering is het van belang dat alle lidstaten de Richtlijn juist en op tijd implementeren, omdat het de samenwerking niet ten goede komt als dit niet gebeurt. Het Hof erkent dit belang en wijst hier ook specifiek op in haar uitspraak richting Polen. Daarnaast meent het Hof dat dankzij de Richtlijn de keuzemogelijkheden en rechten van consumenten op het gebied van elektronische communicatie worden versterkt en dat investeringen in en draadloze toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit worden bevorderd. De consument profiteert dankzij de Richtlijn bovendien van bepaalde voordelen, zoals transparantie verplichtingen voor ondernemingen. Het niet implementeren van de Richtlijn betekent dat deze voordelen voor de consument niet afdwingbaar zijn, wat volgens het Hof de betreffende lidstaten aan te rekenen is.
De lidstaten voeren verschillende argumenten aan voor het missen van de implementatiedatum. Voor implementatie zou Ierland bijvoorbeeld het voorstel aan moeten passen aan nieuwe grondwettelijke vereisten, wat een tijdsintensief proces is. Daarnaast zouden de complexiteit van de Richtlijn en de naweeën van de COVID-19 pandemie voor meerdere lidstaten voor vertraging zorgen. De opgelegde boetes verschillen overigens behoorlijk, Ierland en Polen krijgen een boete van 4,5 respectievelijk 4 miljoen euro opgelegd, terwijl Letland ervan afkomt met een boete van 300.000 euro. Het verschil in hoogte van de boetes zit in de verweren die de lidstaten voeren. Ierland erkent dat het de nodige maatregelen voor implementatie niet getroffen heeft, net als Polen. Letland stelt dat de lidstaat zich loyaal gedragen heeft, maar dat de Russische invasie in Oekraïne een groot effect heeft op het Letse wetgevingsstelsel. Het Hof volgt deze argumenten en deelt op basis daarvan een zwaardere boete uit aan Ierland en Polen.