Gecertificeerde instelling is geen belanghebbende in zaak over beëindiging gezag


HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1079

Een gecertificeerde instelling is in een zaak op de voet van art. 1:253n BW (beëindiging gezamenlijk gezag) die ziet op een onder toezicht gesteld kind, geen belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.

Achtergrond

Advocaat-Generaal Lückers heeft cassatie in het belang der wet ingesteld tegen een familierechtelijke beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch. Het hof heeft het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en heeft bepaald dat dit voortaan alleen door de vader zal worden uitgeoefend. De bij de kinderen betrokken gecertificeerde instelling heeft het hof opgeroepen als ‘informant’: iemand wiens verklaring van betekenis kan zijn in verband met de beoordeling van het verzoek (art. 800 lid 2 Rv). De gecertificeerde instelling heeft het hof echter verzocht om als belanghebbende aangemerkt te worden. Zij wil van de inhoud van de processtukken op de hoogte zijn, zodat zij weet op welke punten haar informatie wordt gewenst en waar zij de kinderen in de procedure ondersteuning en begeleiding kan bieden (een informant heeft dit recht niet). Het hof gaat niet mee in dit verzoek.

A-G Lückers vraagt de Hoge Raad nu of in een zaak op de voet van art. 1:253n BW (beëindiging van het gezamenlijk gezag) die ziet op een onder toezicht gesteld kind, de gecertificeerde instelling belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.

De Hoge Raad: juridisch kader

De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling als bedoeld in art. 1.1 Jeugdwet. De gecertificeerde instelling heeft als taak toezicht te houden op de minderjarige en te zorgen dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s) hulp en steun worden geboden zodat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige worden weggenomen (binnen de duur van de ondertoezichtstelling). Aan de gecertificeerde instelling komen verschillende bevoegdheden toe (waarbij de Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de A-G onder 4.27-4.29).

De rechtspleging in het personen- en familierecht (in niet-scheidingszaken) wordt geregeld door art. 798-813 Rv (afdeling 3.6.1). Art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bepaalt dat voor de toepassing van deze afdeling onder belanghebbende wordt verstaan “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”. De wetgever heeft over “rechtstreeks” opgemerkt dat hij de in beginsel ruime kring van belanghebbenden bij familieverzoekschriftprocedures enigszins heeft willen inperken. Niet iedereen die pretendeert een belang in de zin van betrokkenheid bij (sympathie voor) de zaak te hebben is dus belanghebbende. Dat geldt ook voor personen of instanties “van wie een zekere betrokkenheid bij de zaak niet kan worden ontkend”.

Belanghebbenden hebben een zelfstandige processuele positie. Zij hebben, in tegenstelling tot informanten, (het) recht:

  • om een verweerschrift in te dienen; en daarbij
  • een zelfstandig verzoek in te dienen (zolang dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek);
  • van de gegeven beschikking hoger beroep in te stellen (indien daarvan hoger beroep openstaat);
  • op inzage in en afschrift van in beginsel alle processtukken;
  • op een afschrift van de beschikking.

De Hoge Raad: beslissing

Volgens de Hoge Raad kan de kring van belanghebbenden (in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv) niet in algemene zin worden afgebakend. Welke betrokkene (persoon of instelling) als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald door (a) het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en (b) de rechten of verplichtingen waarop deze betrokkene zich beroept. Alleen als het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende.

Een gecertificeerde instelling is in een zaak op de voet van art. 1:253n BW (beëindiging van het gezamenlijk gezag) die ziet op een onder toezicht gesteld kind, geen belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. De Hoge Raad geeft als reden dat een beslissing in een dergelijke zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling (ondanks dat deze wel de taakuitoefening van deze instelling kan raken). Een dergelijke beslissing heeft namelijk niet tot gevolg dat de ondertoezichtstelling eindigt en brengt geen verandering in de wettelijke taken en bevoegdheden van de gecertificeerde instelling. Dat de gecertificeerde instelling bij de uitoefening van haar taak erbij gebaat kan zijn om kennis te nemen van de processtukken en de uitspraak rechtvaardigt niet om aan te nemen dat de zaak rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling kan wel als informant worden aangemerkt.

Afdoening

Het hof is dus niet van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Daarom verwerpt de Hoge Raad het beroep. Dat is conform de conclusie van A-G Lückers (zij stelde het beroep enkel in om deze kwestie aan de Hoge Raad te kunnen voorleggen).



https://cassatieblog.nl/personen-en-familierecht/gecertificeerde-instelling-is-geen-belanghebbende-in-zaak-over-beeindiging-gezag/