De Hoge Raad gaat om: uitsluiting van de doorbrekingsleer in wrakingszaken


HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:918

Het rechtsmiddelenverbod van art. 39 lid 5 Rv kan niet langer worden doorbroken. Tegen een beslissing op een wrakingsverzoek kan dus geen rechtsmiddel meer worden ingesteld met een beroep op een doorbrekingsgrond.

Achtergrond

Tijdens een mondelinge behandeling dient een partij een verzoek tot wraking van de behandelend raadsheren in. De wrakingskamer van het hof Den Haag wijst dit verzoek af. Tegen deze afwijzing wordt cassatieberoep ingesteld.

Op grond van art. 39 lid 5 Rv staat tegen een beslissing op een wrakingsverzoek geen voorziening open: tegen zo’n beslissing kan dus geen beroep worden ingesteld.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een rechtsmiddelenverbod in bepaalde gevallen worden doorbroken. Dit kan wanneer wordt gesteld (a) dat de rechter de toepasselijke regeling niet heeft toegepast, (b) dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de regeling is getreden, of (c) dat bij de totstandkoming van de uitspraak of bij de behandeling van de zaak zodanig essentiële vormen zijn verzuimd dat geen sprake kan zijn van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak (zoals bijvoorbeeld bij schending van het beginsel van hoor en wederhoor).

Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad bleek dat deze doorbrekingsleer ook bij het rechtsmiddelenverbod van art. 39 lid 5 Rv gold. De Hoge Raad ziet echter aanleiding om van die rechtspraak terug te komen.

De Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat een partij die een wrakingsverzoek heeft gedaan dat is afgewezen of ten onrechte niet in behandeling is genomen, de mogelijkheid heeft om in de hoofdprocedure in een hogere instantie aan te voeren dat de aangevochten rechterlijke beslissing niet in stand kan blijven omdat door het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter(s) geen sprake is geweest van een eerlijke procedure als bedoeld in art. 6 EVRM. De grond waarop een wrakingsverzoek is gebaseerd, kan dus aan de orde worden gesteld in hoger beroep of cassatie. Het rechtsmiddelenverbod van art. 39 lid 5 Rv staat daar niet aan in de weg.

Onder die omstandigheden heeft de partij die een verzoek tot wraking heeft gedaan geen belang bij een apart, zelfstandig hoger beroep tegen de beslissing op zijn wrakingsverzoek – zo overweegt de Hoge Raad. Het rechtsmiddelenverbod van art. 39 lid 5 Rv kan dus niet langer worden doorbroken met een beroep op een doorbrekingsgrond.

Omdat de Hoge Raad hiermee terugkomt van zijn eerdere rechtspraak, voorziet de Hoge Raad in een overgangsperiode. Deze beslissing van de Hoge Raad geldt niet voor gevallen waarin vóór de datum van deze uitspraak van de Hoge Raad (21 juni 2024) al een rechtsmiddel is aangewend tegen een beslissing over wrakingsverzoek.

In deze zaak baat dat de eiser tot cassatie overigens niet: zij wordt, in lijn met de conclusie van A-G Valk, niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep, omdat zij in wezen geen doorbrekingsgrond aanvoert (maar motiveringsklachten). Het cassatieberoep stuit daarom af op het rechtsmiddelenverbod van art. 39 lid 5 Rv.



https://cassatieblog.nl/proces-en-beslagrecht/de-hoge-raad-gaat-om-uitsluiting-van-de-doorbrekingsleer-in-wrakingszaken/